Deze is nieuw. Ik denk dat het een Tiffany is. Fanny voor de klanten. Ze ziet eruit alsof ze succes zal hebben. Piepjong en goed voorzien van poten en oren. Als het ’s morgens koud is, zitten de kiekens tegen den draad. Daar zal ze veel aantrok mee hebben.
Als ge ons naast elkaar zet, is zij de braadkip en ben ik de soepkip. Zij wordt gezien, daar op haar straathoek. De enigen die mij nog zien zitten, zijn de oude mannekes. Die lopen zo traag dat ze mij niet kunnen negeren. Ik leef van de kruimels die zij mij toewerpen.
En toch is het met haar dat ge medelijden moet hebben. Ik kan ’t weten. Ik heb hetzelfde meegemaakt. Auto in, wegrijden en terug. Altijd opnieuw. Waarom zou zij blijven terugkomen? Bij mij was het een combinatie van instinct en naïviteit. De moederkloek in mij zag niet dat het anders kon.
Het zal bij haar wel op juist dezelfde manier begonnen zijn als bij mij. Tot over ons oren verliefd op de man die ons uiteindelijk zou uitmelken. Ik heb nog nooit in mijn leven zelf mijn eten klaargemaakt. Dat was niet nodig. Kuisen … ook niet. Hij deed dat allemaal voor mij. En hij prees mij de hemel in. Dat werkt veel beter dan dure cadeaus.
Natuurlijk wist ik dat er anderen waren. Dat kon ik niet negeren. Ze zaten in de kamers naast mij. Op het verdiep boven mij. Op het verdiep onder mij. En die werden ook allemaal verzorgd. Maar hij bracht het meest tijd door met mij. Dan haalde hij mij uit mijn kamer, pakte mij stevig vast en fluisterde in mijn oor: “Gij zijt de beste. Gij zijt de snelste. Aan u ga ik nog veel geld verdienen.” Als ge niet anders weet, doet ge ’t daarvoor.
Hij heeft mij gekortwiekt. Niet letterlijk. Hij heeft mij een thuis gegeven. Een plek waar ik naartoe wil gaan, maar waar ik niet wil zijn. Waar ik ook ga, waar ik ook sta, hoe ik ook draai of keer, op elk uur van de dag weet ik in welke richting thuis ligt.
Pas op. Nu kan ik daar vlot over praten. Dat is ’t verschil tussen haar en mij. Ik weet dat allemaal al. Zij nog niet. Als ge niet anders weet, dan beschikt ge in uw lot. Dat is makkelijker dan verlangen naar iets dat ge niet kunt krijgen. Of erger nog. Verlangen naar iets dat ge niet wilt krijgen. Ik wil nog altijd naar de thuis die ik dacht te hebben.
Uiteindelijk heb ik geleerd om mijn drang te scheiden van mijn wil. Ik heb alles waar ik naar verlang leren loslaten om plaats te maken voor wat ik wil. De drang om naar huis te gaan is nu aanwezig in mijn leven als een tegenpoolster. Ze schittert aan de hemel om me te vertellen waar ik niet naartoe wil.
Loslaten is een schoon woord. Losrukken is gepaster. Of losscheuren. En dat is waarom uw medelijden naar haar moet gaan. Zij moet die pleister nog lostrekken. Ik heb alleen nog maar last van de kale plek.
Soms komt ze naast mij zitten, hier op mijn bankske. Dan wil ik haar onder mijn vleugels nemen en vertellen dat het allemaal anders kan. Maar ik hou mijn snavel.
Wie luistert er nu naar zo een simpele duif als ik?
Nikolaas Dries